Bel ons

+32 (0)460 35 23 02

 

Schrijf ons

Nieuws 16/12/2022

Het EMA (European Medicines Agency) heeft aanbevolen om een voorwaardelijke handelsvergunning in de Europese Unie (EU) te verlenen aan Hemgenix (etranacogene dezaparvovec) voor de behandeling van ernstige en middelzware hemofilie B bij volwassenen die geen factor IX-remmers (door het immuunsysteem geproduceerde auto-antilichamen die factor IX-medicijnen minder effectief maken) hebben.

Hemofilie B is een erfelijke aandoening die wordt gekenmerkt door een verhoogde neiging tot bloeden als gevolg van een gedeeltelijk of volledig tekort aan stollingsfactor IX (een eiwit dat nodig is om klonters in het bloed te maken en zo bloedingen te stoppen). Het tekort aan factor IX is het gevolg van mutaties in het desbetreffende stollingsfactorgen. Langdurige bloedingen bij patiënten met hemofilie B kunnen leiden tot ernstige complicaties, zoals bloedingen in gewrichten, spieren of inwendige organen, waaronder de hersenen. Hemofilie B is een zeldzame slopende ziekte die ongeveer 1 op de 20.000 tot 50.000 levende mannelijke pasgeborenen treft.

De geneesmiddelen die momenteel zijn toegelaten voor de behandeling van hemofilie B zijn bedoeld om bloedingen te voorkomen. Of om bloedingen te behandelen die kunnen optreden tijdens een operatie of in noodsituaties, ook wanneer patiënten een reguliere behandeling ondergaan. Patiënten hebben een levenslange behandelingskuur met infusies van factor IX-vervangende producten die nodig zijn om voldoende factor IX-niveaus te behouden. Daarom is er een blijvende medische behoefte aan nieuwe therapeutische behandelingen die ervoor moeten zorgen dat patiënten geen frequente, of occasionele in geval van een bloeding, infusies moeten ondergaan.

Hemgenix is de eerste gentherapie voor de behandeling van hemofilie B. Deze wordt toegediend als een eenmalige infusie. Etranacogene dezaparvovec, de werkzame stof in Hemgenix, is gebaseerd op een virus (een AAV of adeno-geassocieerd virus) dat zodanig is aangepast dat het geen ziekte veroorzaakt bij mensen. Het virus bevat kopieën van het gen dat verantwoordelijk is voor de productie van factor IX. Bij injectie in de ader bij de patiënt gaat het virus naar de lever, waar het gen in de levercellen van de patiënt wordt opgenomen en factor IX begint te produceren. Hierdoor blijven de bloedingen beperkt.

De aanbeveling van het EMA is gebaseerd op de resultaten van twee prospectieve, open-label onderzoeken met één dosis, waar 57 volwassen mannelijke patiënten met middelzware of ernstige hemofilie B aan deelnamen. In de eerste studie behielden de drie patiënten tot drie jaar na de infusie een gunstig effect. In de tweede studie hielden 52 patiënten tot twee jaar na de infusie positieve behandelingseffecten aan. Het is nog onbekend hoe lang de voordelen van deze eenmalige behandeling standhouden.

Uit gegevens over de werkzaamheid blijkt dat de behandeling de frequentie van bloedingen aanzienlijk vermindert in vergelijking met de standaardbehandeling (het jaarlijks aantal bloedingen vermindert van 4,19 tot 1,51 per jaar na de infusie). Er worden klinisch relevante niveaus van factor IX-activiteit bereikt en de behoefte aan profylactische factor IX-vervangingstherapie wordt geminimaliseerd (96% van de met Hemgenix behandelde proefpersonen stopte het gebruik van routineprofylaxe).

De meeste gerapporteerde bijwerkingen waren licht van aard. Er werd melding gemaakt van hepatotoxiciteit (leverschade) bij de Hemgenixtherapie. Dat is een veel voorkomende bijwerking als gevolg van een immuunreactie. Deze wordt veroorzaakt door op AAV gebaseerde gentherapieën en wordt gekenmerkt door een verhoging van het leverenzymengehalte (transaminasen). Deze bijwerking kan succesvol behandeld worden met corticosteroïden. Patiënten moeten ook worden gecontroleerd op infusiegerelateerde bijwerkingen. Andere vaak voorkomende bijwerkingen zijn hoofdpijn en griepachtige symptomen.

Patiënten die met Hemgenix worden behandeld, zullen 15 jaar lang worden opgevolgd om de werking en veiligheid van deze gentherapie op lange termijn te controleren.

Hemgenix kreeg steun via het PRIME-programma (PRIority MEdicines) van het EMA, dat vroegtijdige en versterkte wetenschappelijke en regelgevende ondersteuning biedt aan geneesmiddelen die een bijzonder potentieel hebben om in onvervulde medische behoeften van patiënten te voorzien.

Het Comité voor geavanceerde therapieën (CAT), dat door het EMA is aangewezen als comité van deskundigen voor geneesmiddelen op basis van cellen en genen, oordeelde dat de voordelen van de Hemgenixbehandeling zwaarder doorwegen dan de mogelijke risico's bij patiënten met hemofilie B. Het CHMP, het comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het EMA, was het eens met deze beoordeling en het positieve advies van het CAT en beval bijgevolg de goedkeuring van dit geneesmiddel aan.

De goedkeuring van het CHMP is een tussenstap op weg naar markttoegang voor patiënten. Het advies wordt nu aan de Europese Commissie overgemaakt met het oog op een besluit inzake een vergunning voor het op de markt brengen in de hele EU. Zodra de vergunning voor het in de handel brengen is verleend, zal elke lidstaat zelf beslissen over prijs en terugbetaling, rekening houdend met de potentiële rol of het potentiële gebruik van dit geneesmiddel in de context van het nationale gezondheidszorgstelsel.

Opmerkingen

  • De aanvrager van Hemgenix is CSL Behring GmbH.
  • Hemgenix is op 21 maart 2018 aangewezen als weesgeneesmiddel. Na dit positieve CHMP-advies zal het Comité voor weesgeneesmiddelen (COMP) beoordelen of de weesgeneesmiddelaanwijzing moet worden gehandhaafd.
  • Hemgenix kwam op 21 april 2017 in aanmerking voor PRIME voor de behandeling van ernstige hemofilie B.

Bron: https://www.ema.europa.eu/en/news/first-gene-therapy-treat-haemophilia-b

De ziekte van von Willebrand (VWD) is de meest voorkomende erfelijke bloedingsziekte en treft zowel mannen als vrouwen.

Het is cruciaal te weten om welk VWD-type het gaat om de opvolging van de zwangerschap en het post partum daar zo goed mogelijk op af te stemmen.

De FVIII- en vWF-waarden kunnen namelijk veranderen tijdens de zwangerschap, afhankelijk van het VWD-type. Bij vrouwen met type 1 zien we dat de waarden van de factoren stijgen en zich vaak normaliseren tijdens de zwangerschap. Bij type 2 is de evolutie variabel en voor type 3 wordt geen evolutie verwacht. Een evaluatie van het VWD-type is dus noodzakelijk om de meest geschikte behandeling te bepalen voor de bevalling.

Vrouwen met de ziekte van von Willebrand hebben een hoger risico op hevige bloedingen tijdens de bevalling en het post partum wanneer ze geen passende behandeling kregen. De therapeutische opties worden individueel bepaald en besproken op basis van de evolutie van de hormoonbehandeling (in het 3e trimester). De bevallingswijze wordt bepaald op basis van de verloskundige toestand, maar moet zo non-invasief mogelijk zijn (forceps, vacuümpomp).

De meest gebruikelijke behandeling van VWD bestaat uit Minirin (DDAVP). Dit kan worden toegediend tijdens de zwangerschap en na de bevalling. De toediening moet echter worden vermeden tijdens de bevalling (risico op hypotensie). Er werden geen neonatale complicaties, intra-uteriene groeivertraging of misvorming van de foetus waargenomen bij het gebruik van DDAVP tijdens het eerste trimester van de zwangerschap. De respons op DDAVP varieert echter van persoon tot persoon en naargelang het VWD-type. DDAVP is niet doeltreffend bij type 3 en bepaalde ernstige types 2 en 1. De toediening van FVIII/vWF-concentraat is aangewezen bij de epidurale anesthesie, de bevalling en het post partum als de FVIII- en vWF-waarden aan het einde van de zwangerschap niet zijn genormaliseerd.

Antifibrinolytica (tranexaminezuur (Exacyl)) zijn bijzonder doeltreffend om gynaecologische bloedingen post partum te beperken.

Een nauwe samenwerking tussen de hematoloog, het verloskundige team en de anesthesisten is essentieel vanaf het begin van de zwangerschap, zodat de ziekte van von Willebrand optimaal kan worden behandeld.

K. Meijer, K. Bouman, K.M. Sollie, R.Y.J. Tamminga en J. van der Meer

Draagsters van hemofilie hebben gewoonlijk geen spontane bloedingsneiging; wel treden bij een deel van hen bloedingen op bij ingrepen en traumata. Bij de bevalling dient men rekening te houden met een mogelijk verhoogd bloedingsrisico bij de moeder en met de mogelijkheid dat een zoon geboren wordt met hemofilie.

Een goede voorlichting, vroegtijdig overleg en stollingsonderzoek is belangrijk voor deze vrouwen.

Hemofilie is een erfelijk bepaald tekort aan stollingsfactor VIII (hemofilie A) of stollingsfactor IX (hemofilie B). De ernst van de aandoening wordt bepaald door de resterende hoeveelheid stollingsfactor. De aandoening erft X-gebonden over. Dochters van patiënten met hemofilie zijn altijd draagsters. Bij een zwangerschap is er dan één kans op 4 op 1) een zoon met hemofilie, 2) een zoon zonder hemofilie 3) een dochter die draagster is, en 4) een dochter die geen draagster is.

De hoogte van de plasmaspiegel van factor VIII of IX bij draagsters van hemofilie is doorgaans voldoende om geen bloedingen te veroorzaken, maar de spreiding is echter groot omdat bij vrouwen willekeurig één X-chromosoom wordt geïnactiveerd, en hierbij soms een onevenwicht kan optreden tussen de inactivatie van het X-chromosoom met en zonder het hemofilie-gen.

Het is gebruikelijk bij alle obligate en mogelijke draagsters de factor VIII of IX plasmaspiegel te bepalen. Op grond van de plasmaspiegel van factor VIII of IX kan men alleen uitspraak doen over het bloedingsrisico. Een definitieve uitspraak over het draagsterschap kan niet altijd worden gedaan, DNA-onderzoek kan hierover uitsluitsel geven. De belangrijkste overweging voor het verrichten van DNA-onderzoek bij mogelijke draagsters is dat daarmee de kans kan worden bepaald op nakomelingen met hemofilie of hemofilie-draagsterschap.

Prenatale diagnostiek.

De verschillende opties worden best voor een zwangerschapswens besproken.

Soms kan men opteren voor embryoselectie via prenatale genetische test. Hierbij is een ivf-/ICSI (Intra Cytoplasmic Sperm Injection) behandeling nodig, en wordt na genetische testing een embryo geïmplanteerd zonder het hemofiliegen. Omdat de wetenschappelijke evolutie snel vooruitgaat zowel wat betreft hemofiliebehandeling als reproductieve geneeskunde, is een gesprek met zowel de arts van het hemofiliecentrum als de arts van centrum voor reproductieve geneeskunde is aanbevolen om een zicht te krijgen op alle mogelijke technieken en opties.

Er zijn ook verschillende methodes om het geslacht te bepalen tijdens de zwangerschap, en eventueel ook DNA-onderzoek op het ongeboren kind uit te voeren.

Bij een amenorroeduur (geen menstruatie) van 10-12 weken kan een vlokkentest besproken worden. Deze ingreep brengt een risico van 0,5 – 1,0% op een miskraam met zich mee. Als de spiegel van factor VIII of IX bij de vrouw zelf lager is dan 50% voordat de chorionvillusbiopsie (vlokkentest) wordt uitgevoerd, is suppletie van factor VIII of IX  nodig om bloedingen te voorkomen. Na bepaling van het geslacht in de villi zal bij een foetus van het mannelijke geslacht DNA-onderzoek verricht worden. Bij deze zwangerschapsduur kan de vrouw nog voor kiezen om de zwangerschap af te breken.

 Indien de draagster op voorhand aangeeft dat zij de zwangerschap niet zal afbreken als er hemofilie wordt vastgesteld kan zij ervoor kiezen in het derde trimester het geslacht te laten bepalen door mits echografie. Bij een mannelijke foetus moet men rekening houden met bloedingsrisico’s bij de bevalling. Op 34 weken kan bij een mannelijke foetus een vruchtwaterpunctie gebeuren. Deze ingreep brengt een risico met zich mee van 0,3-0,5% op complicaties.

Ook is het mogelijk om in het eerste trimester in circulerend foetaal DNA in het moederlijk bloed het geslacht van de foetus te bepalen. Hierna moet met echografie het geslacht worden geverifieerd.

Beleid rond de geboorte.

In het geval men geen prenataal onderzoek wenst als mogelijke of obligate draagster van hemofilie zal men voorzorgen nemen indien het ongeboren kind mogelijk hemofilie heeft.  In de richtlijn consensus hemofilie: behandeling en verantwoordelijkheid wordt gesteld dat het aanbeveling verdient dat draagsters van hemofilie bevallen in een centrum dat is ingericht voor de behandeling van hemofilie, ook worden adviezen gegeven over factor substitutie.

Het percentage bloedingen post partum (na de bevalling) varieert. Een deel van de bloedingen treedt meteen na de bevalling op maar een deel ook pas later.

Preventieve maatregelen voor de moeder.

Bij de moeder moeten de plasmaspiegels van factor VIII en IX worden bepaald afhankelijk van het type hemofilie. De spiegel van factor IX verandert niet, deze van factor VIII stijgt meestal. De spiegels worden gemeten in het eerste en derde trimester. Suppletie van factor VIII of IX is nodig bij lagere waardes voor invasief prenataal onderzoek. Het beleid aangaande de bevalling wordt bepaald door de waarde in het derde trimester.

De factor VIII of IX bepaling op het einde van de zwangerschap zal ook het beleid sturen bij de keuze voor een epidurale pijnstilling, of de factor substitutie bij episiotomie, perineum- of vaginarupturen, sectio caesarea en manuele placentaverwijdering.

Preventieve maatregelen voor het kind.

Preventieve maatregelen hangen af van het feit of hemofilie is uitgesloten.

Indien hemofilie niet kan worden uitgesloten is verhoogde waakzaamheid nodig bij de bevalling. Als er geen andere complicerende factoren zijn, gaat de voorkeur uit naar een spontane vaginale bevalling. Een kleine minderheid adviseert een sectio caesarea. Vacuümverlossingen, hoge forcepsverlossingen en invasieve bewaking via schedelelektroden zijn wel tegenaangewezen indien er mogelijks hemofilie is bij de ongeboren jongen.

Praktisch betekent dit dat de drempel voor een primaire sectio lager is, en dat bij daadwerkelijke complicaties tijdens de bevalling laagdrempelig moet worden besloten tot een secundaire sectio caesarea.

Direct na de bevalling bij de geboorte van een jongetje wordt een bloedtube afgenomen om de plasmaspiegel van factor VIII of IX te bepalen. Eventueel kan diagnostiek met navelstrengbloed maar de kans op fouten is groter. Bij een langdurige of moeizame bevalling of kunstverlossing wordt direct na de geboorte na afname van het bloed voor de bepaling van de factor recombinant factor VIII of IX toegediend waarbij gestreefd wordt naar een spiegel van 100%.

Het begeleiden van een zwangerschap en bevalling vergt een goede samenwerking tussen hemofiliebehandelaar, gynaecoloog, klinisch geneticus en kinderarts.

De vereniging dankt Mevr. Sarah De Witte voor het nalezen van deze samenvatting.

Bron: Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 31 mei;152(22)

Samenvatting

Door Lize F.D. van Vulpen, Iris M. Wichers, Rolf T. Urbanus en Karin P. M van Galen.

Bloedingssymptomen komen frequent voor in de algemene populatie en worden niet altijd herkend als een aanwijzing voor een stollingsstoornis.

Vrouwen met een stollingsstoornis zijn extra kwetsbaar vanwege het bloedverlies tijdens menstruaties en bevallingen. Een goede bloedings- en familieanamnese zijn van groot belang om een mogelijke onderliggende stollingsstoornis op te sporen. Bij patiënten met een stollingsstoornis kunnen potentieel levensbedreigende bloedingscomplicaties voorkomen worden door een geïndividualiseerd behandelingsplan op te stellen en de hemostase tijdelijk te ondersteunen.

Op basis van 31 relevante artikelen onderzochten de auteurs van dit artikel wat de diagnostische mogelijkheden zijn bij een vermoedelijke stollingsstoornis.

Herkenning van een stollingsstoornis.

Patiënten met bloedingssymptomen wenden zich tot verschillende hulpverleners zoals de huisarts, gynaecoloog, NKO-arts, tandarts,… Amerikaanse onderzoekers stelden vast dat er vaak 2 jaar verstreek vooraleer de diagnose van de  Von Willebrand ziekte werd gesteld. Bij het merendeel van vrouwen bij wie hevig menstrueel bloedverlies een uiting was van een onderliggende stollingsstoornis kon het tot 8 jaar duren vooraleer er een diagnose werd gesteld. Patiënten met een stollingsstoornis beschouwen het aantal bloedingen vaak niet als abnormaal aangezien de meeste stollingsstoornissen erfelijk zijn en meerdere familieleden kampen met dezelfde problemen.  Vroege herkenning is van belang om vrouwen met hevig menstrueel bloedverlies gericht te behandelen.

Anamnese.

Een gedetailleerde bloedings- en familieanamnese is zeer belangrijk bij een patiënt met een vermoedelijke stollingsstoornis. Zorgverleners kunnen gebruik maken van de  ‘Bleeding Assessment Tool (BAT), dit is een vragenlijst om de ernst van de bloedingsneiging in kaart te brengen. Een hoge totaalscore op deze vragenlijst maakt de waarschijnlijkheid van een onderliggende stollingsstoornis groter. Een ‘normale’ score betekent niet dat een lichte bloedingsstoornis is uitgesloten. Deze vragenlijst is een kapstok voor een complete en gestructureerde bloedingsanamnese. Er is ook een ‘zelf BAT’ ontwikkeld die patiënten online kunnen invullen. De Nederlandse Vereniging voor Hemofilie-patiënten heeft specifiek voor vrouwen en meisjes een ‘symptomenchecker’ ontwikkeld (www.bloedstollling-bij-vrouwen.nl).

BAT Tool:

https://bleedingscore.certe.nl/

Stollingsonderzoek.

Indien op basis van de bloedingsanamnese een verhoogde bloedingsneiging wordt vermoed of als er sprake is van verschillende types bloedingen of van een onverklaarbare excessieve (na)bloeding, dan is dit een reden voor laboratoriumonderzoek naar hemostase. Hierbij maakt men een onderscheid tussen afwijkingen in de primaire en secundaire hemostase. Het type bloeding kan een indicatie geven van het onderliggende hemostasedefect. Stoornissen van de primaire hemostase kenmerken zich door slijmvliesbloedingen en grote bloedingen bij traumata en operaties. Bij stoornissen van de secundaire hemostase worden vaker langdurige en late nabloedingen gezien, evenals diepe weefselbloedingen zoals spier en gewrichtsbloedingen. Er is echter overlap in symptomen.

Onderzoek bij primaire hemostase bestaat in eerste instantie uit het bepalen van het aantal trombocyten  en de von Willebrand Factor (VWF) -activiteit. Om de trombocytenfunctie te onderzoeken gebruikt men lichttransmissie-aggregometrie (LTA). Men kan ook de secretie van  ATP en ADP in de trombocyten bestuderen. Voor verdere analyse kan gespecialiseerd onderzoek nodig zijn zoals flowcytometrie.

Bij secundaire hemostase volstaat in eerste instantie de bepaling van de APTT en de PT. Verlenging van de APTT of de PT kan wijzen op onderliggende stollingsfactordeficiënties. Lichte stollingsfactordeficiënties, zoals een lichte vorm van hemofilie A kunnen echter worden gemist. Bij een sterk vermoeden van een gestoorde secundaire hemostase bij een patiënt met een niet afwijkende APTT en PT moeten aanvullende bepalingen van stollingsfactoractiviteit verricht worden. Om te voorkomen dat de diagnose verworven hemofilie A wordt gemist moet bij deze patiënten ook altijd de FVIII-activiteit bepaald worden.

DNA-onderzoek

Tegenwoordig wordt steeds meer DNA-onderzoek uitgevoerd. Het lijkt minder zinvol om DNA-onderzoek te verrichten bij patiënten bij wie het stollingsonderzoek geen afwijkingen laat zien.

Slot

Nadat een stollingsstoornis is vastgesteld moet een geïndividualiseerd behandelplan worden opgesteld in een behandelcentrum gespecialiseerd in hemostase. Het stellen van een juiste diagnose kan worden bemoeilijkt door de beperkte sensitiviteit van de vragenlijsten en de diagnostische testen. Zo zijn de APTT, de PT en de uitslag van de trombocytenfunctietesten niet afwijkend bij een patiënt met een milde FVIII deficiëntie. Ook bij patiënten met een lichte stollingsfactordeficiëntie of onbegrepen bloedingsneiging is het lastig om de juiste diagnose te stellen, terwijl ook deze groep gebaat is bij een individueel behandelingsplan en correcte inschatting van het risico op bloedingscomplicaties. Bij twijfel is het raadzaam te overleggen met een specialist op het gebied van bloedstolling.

De vereniging dankt Mevr. Sarah De Witte voor het maken van deze samenvatting.

Bron artikel: Ned. Tijdschrift geneeskunde 2020;164:D4181

 

Herman De Smet

Herman is bij ons allemaal aan het einde van zijn reis.

Deze reis, die soms moeilijk was, legde hij moedig af. Hij gaf alles wat hij kon van zijn genereuze, positieve en zeer ondersteunende persoon.

Gedurende de laatste 12 jaar hebben wij Hermans optreden in de raad van bestuur van de Hemofilievereniging heel erg gewaardeerd. Samen met Patrick Finders-Binje stelde hij aan de Vereniging een co-voorzitterschap voor, met als bedoeling een nieuwe en andere energie te ontwikkelen.

Dit in een veranderende sociale context, waar zowel de communicatie met patiënten als de medische context veranderde, met nieuwe behandelingen voor hemofilie, met een geherstructureerde ziekenhuiswereld, met nieuwe strategieën van de farmaceutische industrie en, in een politieke en institutionele context die soms moeilijk te begrijpen is. Hierin vonden Herman en Patrick Finders-Binje de energie om de "actualisering" van de vereniging te verwezenlijken. Dat allemaal naast hun drukke beroepsactiviteit.

De tragische dood van Patrick Finders-Binje in 2020 heeft ons diep geraakt. Toch ging Herman verder aan de slag en zette hij het werk voort dat hij voordien uitstekend met Patrick Finders-Binje deelde.

Vandaag, zonder Herman, zijn we verslagen. Het beste eerbetoon dat we hem kunnen bewijzen is niet op te geven.

Laten we hier enkele feiten en houdingen noemen die opmerkelijk waren onder Hermans voorzitterschap.

Het gevoel van dienstbaarheid: onze vereniging heeft zich gericht op haar leden, zonder kracht te verspillen aan bijkomstigheden. Of de zorgen van de leden nu persoonlijk of meer collectief waren, de prioriteit is geweest hen een zinvol antwoord te geven.

De internationale dimensie: onze vereniging is niet beperkt gebleven tot haar nationale grenzen. De AHVH is actief geweest op Europees en mondiaal niveau, waarbij Herman onze aanwezigheid in deze internationale organen heeft aangemoedigd. Ondanks onze geringe omvang hebben we hiervoor erkenning gekregen. Wij proberen ook samenwerking tot stand te brengen met landen, zoals Ivoorkust, waar behandelingsproducten, apparatuur, medisch personeel en organisatie ontbreken.

Onderling vertrouwen: de verdeling van de taken was goed georganiseerd, in een klimaat van vertrouwen, waarbij iedereen de verantwoordelijkheid nam voor wat hij of zij kon bereiken.

Respect voor iedereen: voor onze hemofiliepatiënten, maar ook voor onze vrijwilligers, onze gesprekspartners en alle andere betrokkenen. Iedereen had recht op respect, op een aandachtig luisteren en op bijstand bij het zoeken naar oplossingen wanneer dat nodig was.

Onbaatzuchtigheid: Herman heeft zijn tijd voor de Vereniging nooit geteld. Hoeveel brieven van Herman werden middenin of op het einde van de nacht geschreven? Hoeveel vergaderingen heeft hij bijgewoond, die hij moest combineren met zijn beroepsactiviteit? Hoeveel avonden besteedde hij aan de AHVH?

En dan, een formidabele capaciteit voor zijn toewijding. Glimlachen bij pijn, constructief zijn bij gebrek aan kracht, begrip hebben voor elkaars zwakheden. Dat waren Hermans eigenschappen. Een indrukwekkende uitstraling!

We zijn nu wees geworden van een mooie en voorbeeldige persoon.

We plaatsen ons aan de zijde van degenen die dicht bij hem staan, naast Christine en Patrick, vrienden die we goed kennen, maar ook naast degenen die we minder of weinig kennen.

We volgen het spoor dat Herman heeft achtergelaten. We gaan door, dat is wat hij verdiende, en nog steeds verdient.

Vaarwel President, dag vriend.

Herman De Smet.pdf

Onze kantoren

Bukenstraat 7, Buken - Kampenhout 1910 - België